Fietsdictee

Het fietsdictee is ideaal om actief aan de slag te gaan rond woordpakketwoorden, maar zelfs technisch lezen. Eén van de leerlingen stapt op zijn fiets en fietst van de ene kegel naar de volgende twee zoals op de tekening hieronder aangegeven.

De leerling die bij de eerste kegel blijft staan toont een pakketwoord, de fietsende leerling kijkt achterom, leest het woord. Hij rijdt terug naar de eerste kegel en spelt het woord dat hij/zij zonet gezien heeft.
Als het woord fout is, rijdt de leerling opnieuw het traject en krijgt hetzelfde woord te zien tot het juist is. Na een tijdje wisselen beide partijen.
Indien gewenst kan er ook een wedstrijdprincipe aan gekoppeld worden.

fietsdictee

Breng een bladzijde van een boek tot leven

Deze slideshow vereist JavaScript.

Schrijftwijfel

schrijftwijfel

Textorizer

Op deze website kan je afbeeldingen “Textorizen”. Aan de hand van een eigen gekozen tekst en afbeelding.

Schermafbeelding 2015-09-16 om 16.23.47

NT2: Taalmenu

Op de website van NT2Taalmenu vind je verschillende onderdelen om te oefenen op verschillende niveaus. Eerder geschikt voor derde graad basisonderwijs.

 

56 Tekenopdrachtjes

Op de website van JufStuff vond ik 56 tekenopdrachtjes om te doen. Bij mij vormen ze vaak een vertrekpunt voor de kinderen hun vrije tekst. Ze doen eerst de tekenopdracht en bedenken er dan een vrije tekst bij.

Download hier.

Ideekaarten voor vrije teksten

Hier vind je een heleboel ideekaarten voor vrije teksten vorm te geven. Als kinderen zonder inspiratie zitten of gewoon om standaard als werkvorm in je klas te gebruiken. Vrije teksten kunnen niet alleen een creatieve uitlating zijn van de kinderen, ze dragen ook enorm bij tot je taalonderwijs! (Je kan van hieruit spellingsregels aanbieden, taalbeschouwing,…)
Vrije teksten – kaartjes

Flitsen

1. De kinderen maken flitskaartjes.
2. De kinderen gaan in tweetallen zitten en wisselen hun flitskaarten uit.
3. De helper leest de vraag voor en controleert het gegeven antwoord. Het is belangrijk dat de helper af en toe complimenten geeft als het goed gaat.
4. Er vindt een korte klassikale nabespreking plaats.

Geschikt voor:
1. Het aanleren van een vaardigheid (automatiseren en feitenkennis)
2. Taal, rekenen, zaakvakken

Moeilijke woorden lezen/schrijven. 
Woorden flitsen met weggelaten letter(s), wat is het hele woord?
Woordbetekenissen?
Tegenstellingen?
Tafels
Hoofdrekenen
Topografie
Jaartallen
Andere feitenkennis

Woordenweb

1. Elke groep krijgt een groot vel papier. De groepsleden hebben elk een eigen kleur stift. 2. Midden op het vel papier staat in een cirkel/vierkant het onderwerp of begrip. Wat roept dit bij de kinderen op? Om de beurt, met de wijzers van de klok mee, schrijven of tekenen de kinderen iets op.
3. Vervolgens worden de relaties tussen de begrippen met lijnen aan gegeven.
4. De woordenwebben worden opgehangen en toegelicht.

Geschikt voor:
1. Inventariseren van voorkennis, samenvatting van wat is geleerd.

  • Een woordweb maken van een gelezen verhaal: wat zijn de relaties tussen de
    personen.
  • Een woordweb maken rond een nieuw begrip.
  • Inventariseren van voorkennis: wat weten de kinderen al..?
  • Belangrijke woorden uit een tekst opschrijven en met elkaar in verband brengen.
  • Samenvatten van wat er is geleerd.
  • Een variatie is de kinderen eerst zelf een woordweb te laten maken en tenslotte één
    met de hele groep.
  • Een tweede variatie is om elke groep een woordweb te laten maken en vervolgens
    klassikaal één woordweb te maken.

Dobbelen

1. In de groep wordt een tekst gelezen en besproken.
2. De kinderen gaan in groepjes zitten. De eerste dobbelt met de dobbelsteen. Met het woord dat bovenop komt wordt een vraag bedacht over de tekst.
3. De rest van het groepje geeft antwoord op de vraag.
4. De vragen en antwoorden worden opgeschreven.
5. De leerkracht vraagt naar de samenwerking en een aantal vragen.
Geschikt voor:
1. Tekstbegrip bij taal en zaakvakken.
 Deze werkvorm is heel geschikt voor het bevorderen van tekstbegrip.
 Er kunnen ook twee dobbelstenen worden gebruikt, nog één met werkwoordvervoegingen.
 Er kunnen ook cijfers op de dobbelsteen gezet worden. De kinderen gooien met
twee dobbelstenen en maken een som van de getallen.
 In plaats van dobbelstenen kunnen ook kaarten worden gebruikt. De kinderen
mogen dan zelf een woord uitkiezen. Voorbeelden zijn: “wat is”, “wie kan”,
“wanneer heeft”.
 De leerkracht kan er voor kiezen om één dobbelsteen vast te leggen om zo de soort
vragen te structureren. De kinderen gooien met de andere dobbelsteen.