Concreet klasmanagement

De eerste keer

De eerste momenten voor een nieuwe klas zijn cruciaal. Leerlingen vormen zich
heel snel een eerste indruk en vanuit deze indruk gaat een klas reageren.
– Wie is het eerst in de klas. De leraar of de leerlingen?
– Hoe kom ik binnen?
– Welke eerste indruk hebben leerlingen van mij? ?
– Hoe is mijn lichaamstaal?
– Hoe ben ik gekleed?
– Taal, stem, intonatie, volume, articulatie, ademhaling…

Stiltemoment

Dikwijls is het bij de aankomst van de leraar rumoerig. Laat de leerlingen horen en zien dat je er bent. Je begint pas te praten wanneer alle leerlingen stil zijn.
Hoe krijg je een klas stil?
– Gewoon wachten
– Aandachtig observeren, kijken maar niets zeggen.
– Stem verheffen
– Stil praten
– Iets mysterieus doen (= leerlingen nieuwsgierig maken)
– Iets doen wat de leerlingen niet verwachten
– Als slechts enkele leerlingen babbelen: met naam aanspreken en dan
beginnen.
Wanneer het stil is, stel je jezelf kort en bondig voor.

Wat – hoe en waarom

Wanneer leerlingen weten wat ze wel en niet mogen en wanneer jij uitdrukt
waarom je dat wil, dan heb je een goede startbasis. Deze info geeft je via het wat-hoe-en-waarom-model.
Wat: Leerlingen mogen niet door je uitleg heen spreken.
Hoe: Wanneer een leerling iets wil vragen, moet hij eerst zijn vinger
opsteken.
Waarom: Je wilt alle leerlingen de mogelijkheid geven om je uitleg goed te
kunnen volgen.
Het is belangrijk om bij het waarom argumenten te gebruiken in het belang van de
hele klasgroep.

Periferen en gericht zijn op de klas

Van een beginnende leraar wordt wel eens gezegd dat het geen verschil maakt of hij voor een volle klas of een rij lege stoelen zijn ding doet. Beginnende leraars zijn vooral met zichzelf bezig. Ze wroeten nog met de leerstof en dat slorpt alle energie op. Pas later komt het besef dat er in de klas ondertussen ook heel wat andere dingen gebeuren.
Of je een relatie met een groep tot stand brengt, hangt grotendeels af van je eigen vermogens als leraar. Wat je vooral nodig hebt, is met je aandacht bij de leerlingen zijn en blijven. Dat je alle leerlingen in je aandachtsveld hebt en kunt houden. Een eerste vermogen om dit contact te maken met je groep is het ‘gericht zijn op de ander’.
Het centrum van je aandacht is bij anderen, de leerlingen.
Of iemand ‘gericht is op de ander’ of ‘gericht is op zichzelf’ is onder meer te zien aan de ogen. Is de aandacht bij de ander, dan glanzen de ogen. Iemand die met de aandacht bij zichzelf is, heeft doffere ogen. Gericht zijn op de ander is ook te zien aan het lichaam, doordat het wat meer naar voren komt.
Een tweede vermogen is perifere aandacht. Daarmee bedoelen we dat je aandacht op meer plaatsen en bij meer signalen tegelijkertijd is. Sommige leraars richten zich voortdurend naar één kant van een groep. Ze
hebben een ‘focus-waarneming’.
Een leraar heeft om een hele groep in zijn aandachtsveld te krijgen en te houden een perifere waarneming nodig: zien en horen tot aan de grenzen van het waarneembare. Focus is als het ware een op één brandpunt gerichte aandacht. Perifeer gerichte aandacht heeft – bij wijze van spreken – de vorm van een cirkel: een wijde, naar buiten gerichte aandacht.

Stopgedrag

Een van de basisvaardigheden van leerkrachten om kleine conflictjes en pogingen tot ongepast gedrag effectief aan te pakken om daarmee groter onheil te voorkomen, is stopgedrag. Stopgedrag is het kunnen stoppen van beginnende storing. Het is de vaardigheid om beginnend rumoer op te merken en op een gepaste manier en onopvallende manier te doen stoppen.
Je kent dat wel: Leerlingen beginnen zich te vervelen en zoeken verstrooiing in andere bezigheden. Praten met de buren scoort daarin heel hoog. Geroezemoes en ander licht illegaal gedrag heeft de neiging toe te nemen als er niets corrigerends gebeurt. Wanneer één brief de kans krijgt te circuleren, zullen er
gauw nieuwe worden toegevoegd. Ook al escaleert het ongewenst gedrag niet, toch is het van belang die éénling te corrigeren. De ervaring van de leerlingen dat je hen voortdurend ziet en op hen let
zal preventief werken.

Wat moet je doen? Vier tips:

  1. De beginners opmerken. . Vooral bij beginnende leerkrachten en studenten blijkt het waarnemen van het begin van ongewenst gedrag erg moeilijk. Het wordt vaak gewoon niet gezien. De verklaring hiervoor is dat beginners meestal meer gespannen voor de klas staan. Gespannen mensen vernauwen hun blikveld; ze kunnen hun aandacht niet spreiden. Ze bewegen weinig en kijken soms alleen naar de leerlingen die pal voor hen zitten. Het wordt uiteraard wel erg verleidelijk voor de ‘verwaarloosde’ leerlingen om zichzelf bezig te gaan houden. De oplossing is dat gespannen beginners zichzelf dwingen om toch rond te kijken.
  2. Het gedrag echt doen stoppen. Je moet zo reageren dat het storend gedrag effectief stopt. Een belangrijke tip is dat je dreigen of waarschuwen moet proberen te vermijden. Dreigen is als het ware een erkenning dat je eis om te stoppen ook opgevolgd kan worden.
  3. Je gedrag moet ook aangepast zijn. Een stevige uitbrander voor een leerling die voor de eerste keer zijn kauwgom vergeten was uit de mond te doen, is ‘niet op maat’.
  4. Bewust aandacht besteden aan je lichaamstaal. Een uitstraling van vastberadenheid werkt bijvoorbeeld uitstekend. Even streng aankijken heeft vaak meer effect dan een verbale waarschuwing. Het voordeel van dit non-verbaal stopgedrag is dat je je les niet hoeft te onderbreken. Wanneer non-
    verbaal stopgedrag niet werkt, moet je overgaan naar een krachtiger middel.
    Het is als het ware een soort ladder die begint bij viendelijke, milde vormen van correctie en eindigt bij de krachtigste. Het repertoire aan de krachtige kant bestaat uit bijvoorbeeld een stevige klap op tafel, een donderpreek of straf.
Stopgedrag gebeurt zoveel mogelijk non-verbaal. Als het nodig is, kan je dat ook verbaal doen. Dan is, wat hieronder staat, een goede volgorde:

Gewoontegedrag creëren

Een situatie: Mevrouw Sioen komt de klas binnen. Het wordt onmiddellijk stil en de
leerlingen hebben hun agenda al klaar liggen. Mevrouw Sioen begroet de klas, vertelt kort wat het onderwerp van deze les is en schrijft het lesthema op het bord. De leerlingen schrijven wat op het bord staat in hun agenda. Dan steken ze hun agenda in hun boekentassen. Mevrouw Sioen kijkt rond en wacht tot iedereen zijn agenda heeft ingevuld. Ziezo, nu kan ze starten.

Dit gedrag van de klas, dat we gewoontegedrag noemen, is er niet zomaar gekomen. Mevrouw Sioen is daar de eerste lessen heel bewust mee bezig geweest. De eerste les had ze duidelijk verteld hoe ze wilde dat de lessen zouden starten (zie wat-hoe-en-waarom-model).

De tweede les herhaalde ze dat nog een keer terwijl de leerlingen hun agenda inschreven. ‘Als jullie klaar zijn, mag je in alle stilte je agenda opbergen’. Goed gewoontegedrag ontstaat immers door oefening en herhaling.

Tijdens een les eind september merkt ze dat de klas het minder nauw neemt met de afspraken. Terwijl ze het lesonderwerp op het bord schrijft, is er heel wat gepraat in de klas. Ze draait zich om, kijkt de klas aan en vraagt: ‘Wat zijn hier de afspraken?’. De klas wordt weer stil.
Mevrouw Sioen weet dat ze waakzaam moet zijn zodat het gewoontegedrag gehandhaafd wordt.
Ervaren leraars weten goed welk gewoontegedrag ze willen creëren en ze weten hoe gewoontegedrag ontstaat. Gewoontegedrag is zowel voor de leraar als de leerlingen belangrijk. Het creëert een grote voorspelbaarheid en een grote veiligheid. Ook leerlingen vinden dat, alhoewel ze dat niet uitdrukken, prettig.
Kernideeën zijn:
– Gewoontegedrag ontwikkel je vanaf de eerste les
– Gewoontegedrag moet je bewust ‘uitspreken’
– Gewoontegedrag ontstaat door oefening
– Gewoontegedrag moet worden gehandhaafd
Bron: http://www.sports-media.be/links/klasmanagement.pdf