Help! Waar is de rust in mijn klas?

Je bent dan zover, je zet in op verschillende werkvormen die kinderen de kans geven om zich te ontwikkelen binnen de 21ste-eeuwse vaardigheden; de keerzijde van die medaille is dat het niet altijd even stil is in je klas. Tijd om na te denken over verschillende plekken in je klas/in de gang/in je school…

Creëer stilteplekken, plekken voor overleg en plekken om te luisteren naar instructie.
Ga op zoek naar plaatsen, maar zorg er ook voor dat je de juiste momenten uitkiest.

Hiernaast is het belangrijk dat de kinderen zich hier zelf bewust van zijn, denk samen na hoe je visueel maakt hoeveel ‘lawaai’ er overal mag zijn. Eventueel zorg je voor een zichtbare decibelmeter in de klas (daar zijn ook zeer fijne apps voor!) en spreek af onder welke waarde jullie zullen blijven.

Overgangsmoment

Nog een manier om dit aan te pakken is stil te staan bij het overgangsmoment van drukte naar stilte. Vaak komen kinderen erg druk van de speelplaats of van de drukke ochtend de klas binnen. Reguleer dit overgangsmoment: 10 minuten yoga, even wat beweging of een ander ritueel zorgen meteen voor een heel ander gevoel en de bijbehorende decibels. Hou het vol en installeer een nieuwe gewoonte, het resultaat zal er zijn.

We mogen het kind niet met het badwater weggooien: differentiatie en actieve werkvormen kunnen niet ontbreken in een kwaliteitsvol onderwijsaanbod. Maar we mogen ook niet doof zijn voor het lawaai dat hier mee gepaard kan gaan. Grote voordeel is dat je er als school veel en snel iets aan kan doen. Experimenteer bewust met verschillende vormen en manieren en kijk wat er werkt voor jouw klas en school. Want niet iedereen kan zomaar even zijn hoorapparaat even uitzetten als het wat teveel wordt…

inspired by: schoolmakers.be

Maak van je groep leerlingen een (h)echte klas

Een vragenlijst voor jouw klas

Soms is het handig om een thermometer in je groep te hangen. Even kijken hoe het gaat. Een klas vormen doe je niet één keer per jaar. Maar elke dag weer. De mythe van “de eerste 8 weken” moet doorbroken worden. Natuurlijk is het belangrijk om jezelf goed te positioneren, de klas te doorgronden, omgangsvormen te bepalen en deze vast te leggen in gezamenlijke afspraken. Of je dit nu doet met klasafspraken of op een andere manier. Leer je leerlingen vooral hoe ze met elkaar om moeten gaan. En hoe ze met jou om moeten gaan. En jij met hen. Dat is een continu proces, niet iets dat je tot aan de herfstvakantie doet en daarna nooit meer.

Uiteraard heb je hier gesprekken over. Even kort tussendoor of in een toegewijd tijdstip. Of je nu mentor bent, op de basisschool werkt of vakdocent bent. Iedere leraar is gebaat bij een positief groepsklimaat waarin de leerlingen zichzelf kunnen zijn en op elkaar kunnen vertrouwen.

Deze vragenlijst is daarom te zien als een thermometer. Even kijken hoe het gaat.

Tips voor afname

  1. Bespreek met de leerlingen dat deze lijst vertrouwelijk ingevuld moet worden. Hun naam moet er wel op, want anders kun je er geen individueel vervolg aan geven.
  2. Nodig de leerlingen uit om zo open en eerlijk te zijn als dat zij durven.
  3. Richt je lokaal zo in dat je leerlingen dit ook echt individueel in kunnen vullen.
  4. Het moet op dat moment en kan niet als huiswerk.
  5. Stel een redelijke tijdslimiet. Het gaat om het meten van het moment en het onderbuik gevoel.

Wat te doen na afname

Dit is aan iedere leraar om zelf te bepalen op welke manier je hier een vervolg aan kunt geven. Als je houdt van statistiek kan het geen kwaad om te turven hoe vaak een bepaalde uitslag voorkomt. Als je liever kwalitatief te werk gaat kun je met name de opmerkingen en gevoelens leidend laten zijn. Wat suggesties:

  • Verwerk de resultaten in een Excel tabel. Hier kun je anoniem de gemiddelde scores laten zien. Let wel op: als je klas uit twee uitersten bestaat (de helft voelt zich onveilig, de andere helft veilig) krijg je een gemiddelde score. Gemiddelden zijn dus misleidend.
  • Nodig bepaalde leerlingen uit tot een individueel gesprek op basis van de uitkomsten van de vragenlijst.
  • Formuleer actiepunten met de klas en leg deze ergens vast: in de agenda’s of op een vel papier. Refereer hier de komende tijd aan. Neem dan na een maand weer de vragenlijst af om te kijken of er verandering is. Houd dit een paar maanden vol.
  • Laat een groep leerlingen een presentatie maken op basis van de algemene feedback. Deze “stuurgroep” gaat een voorstel doen om de sfeer te verbeteren in de klas.

 

Opmerking: als je met deze fiche aan de slag gaat, raad ik aan om te kiezen voor maximaal ‘4’ opties en geen ‘5’. Doordat er bij een oneven getal een ‘midden’ is, kunnen kinderen ook ‘onbeslist’ overkomen en dat geeft dan weer een zeer vertekend beeld.

Vragenlijst

Bron: www.lerenleukermaken.nl 

Straffen en belonen

Omgaan met problemen

Bij opvoeden, lesgeven horen ‘straffen en belonen’. Vooraleer we daar dieper op ingaan blijven we toch eerst even stilstaan bij ‘moeilijk gedrag’. Gepast inzicht en een gepaste ingesteldheid zorgen ervoor dat
we als leerkracht moeilijk gedrag bij kinderen een stukje gemakkelijker beleven…

Visie

Moeilijke kinderen bestaan niet… wel moeilijk gedrag en een moeilijke
relatie. We leggen problemen vaak alleen bij het kind terwijl het altijd een relatie is.
  • Universele wondermiddelen en kant – en– klaaroplossingen voor problemen bestaan niet.
    De schoen die het ene kind past, knelt het andere. 
  • Een kind heeft een probleem, een kind is geen probleem.
    M.a.w.: een kind is meer dan zijn probleem alleen.
    Gedrag observeren mag geen interpretatie zijn. Train jezelf in niet oordelen. 
  • Moeilijk gedrag is ooit opgebouwd, dus het kan ook worden afgebouwd.
    Opvoeden is blijven geloven in ontwikkelingsmogelijkheden.
    Opvoeden is een groeiproces voor alle partijen.
     
  • De oorzaak van moeilijk gedrag is moeilijk gedrag.
    Moeilijk gedrag kan een symptoom zijn, een verkapte hulpvraag. Heb oog voor ‘wat achter het gedrag zit’. Problemen zijn een signaal. Problemen zijn leerkansen. 
  • Moeilijk gedrag wordt op verschillende manieren geuit.
    Opvallend druk actingoutgedrag valt meer op dan teruggetrokken, gesloten gedrag. Zet je bril op, herken beide vormen.
  • Staar je niet alleen blind op moeilijk gedrag. Let ook op positieve signalen en contacten.

Probleemverlagende tips

  • Mensen groeien vanuit dingen die ze kunnen en die gewaardeerd worden.

    Pak iemand aan bij positief gedrag. Zorg voor positieve bekrachtingen en toon positieve betrokkenheid en interesse (verbaal, non-verbaal, materieel,…)

  • Geef expliciet positieve feedback: spreek positieve toekomst gerichte taal, luister actief en empathisch, reik gedragsalternatieven aan. Laat ervaren dat fouten maken mag, gebruik ik-boodschappen. Vermijd rampwoorden als ‘nooit en ‘altijd’.
  • Samen werken aan een probleem en alternatieven zoeken stimuleert betrokkenheid en onderlinge solidariteit. Verantwoordelijkheid durven geven is een blijk van vertrouwen.
  • Ga geen machtsstrijd aan met de jongere maar stel je open. Verwacht geen wederkerigheid.
  • Bied structuur.
    Stel duidelijke regels en grenzen en pas ze consequent toe. Bepaal samen ook de tolerantiegrens. Aan welk soort tussenkomst en ondersteuning heeft het kind behoefte?
    Affectief? Informerend? Gedragsregulerend?
    Elke jongere heeft anderen noden. Soms kan autoritair verbod nodig zijn, soms ook het negatieve negeren.
  • Denk aan de waarde van jezelf als ‘goede voorbeeld’. Kinderen leren veel impliciet en spontaan, dus ook motivatie, enthousiasme, levensoptimisme,… gewoonweg door dit te ervaren bij iemand.
  • Noem jongeren regelmatig met hun naam. Dat geeft hen identiteitswaarde.
  • Onderschat het belang van humor niet! (Glim)lachen ontlaadt en relativeert. Wie glimlacht is sterker dan wie boos wordt.

  • Doe appèl op hun ‘intern geweten’. Kom niet vaak terug op vorig wangedrag en wees constructief, concreet en duidelijk in het formuleren van gewenst positief gedrag.
  • Het kennen van de oorzaken van moeilijk gedrag kan verhelderend werken, maar biedt op het moment zelf niet steeds een oplossing.
  • Gewoontecirkels doorbreken is moeilijk en vraagt tijd. Gun jezelf en anderen
    die tijd. Geloof ook in de heilzame kracht van de herhaling.
  • ‘Verbondenheid’ bieden als antwoord op de-link-wentie: mensen hebben geen link meer met anderen, zichzelf, de omgeving.
    Oplossing is dus: opnieuw een band van respect ervaren en verbondenheid scheppen.

 

Bron: http://www.sports-media.be/links/klasmanagement.pdf

Concreet klasmanagement

De eerste keer

De eerste momenten voor een nieuwe klas zijn cruciaal. Leerlingen vormen zich
heel snel een eerste indruk en vanuit deze indruk gaat een klas reageren.
– Wie is het eerst in de klas. De leraar of de leerlingen?
– Hoe kom ik binnen?
– Welke eerste indruk hebben leerlingen van mij? ?
– Hoe is mijn lichaamstaal?
– Hoe ben ik gekleed?
– Taal, stem, intonatie, volume, articulatie, ademhaling…

Stiltemoment

Dikwijls is het bij de aankomst van de leraar rumoerig. Laat de leerlingen horen en zien dat je er bent. Je begint pas te praten wanneer alle leerlingen stil zijn.
Hoe krijg je een klas stil?
– Gewoon wachten
– Aandachtig observeren, kijken maar niets zeggen.
– Stem verheffen
– Stil praten
– Iets mysterieus doen (= leerlingen nieuwsgierig maken)
– Iets doen wat de leerlingen niet verwachten
– Als slechts enkele leerlingen babbelen: met naam aanspreken en dan
beginnen.
Wanneer het stil is, stel je jezelf kort en bondig voor.

Wat – hoe en waarom

Wanneer leerlingen weten wat ze wel en niet mogen en wanneer jij uitdrukt
waarom je dat wil, dan heb je een goede startbasis. Deze info geeft je via het wat-hoe-en-waarom-model.
Wat: Leerlingen mogen niet door je uitleg heen spreken.
Hoe: Wanneer een leerling iets wil vragen, moet hij eerst zijn vinger
opsteken.
Waarom: Je wilt alle leerlingen de mogelijkheid geven om je uitleg goed te
kunnen volgen.
Het is belangrijk om bij het waarom argumenten te gebruiken in het belang van de
hele klasgroep.

Periferen en gericht zijn op de klas

Van een beginnende leraar wordt wel eens gezegd dat het geen verschil maakt of hij voor een volle klas of een rij lege stoelen zijn ding doet. Beginnende leraars zijn vooral met zichzelf bezig. Ze wroeten nog met de leerstof en dat slorpt alle energie op. Pas later komt het besef dat er in de klas ondertussen ook heel wat andere dingen gebeuren.
Of je een relatie met een groep tot stand brengt, hangt grotendeels af van je eigen vermogens als leraar. Wat je vooral nodig hebt, is met je aandacht bij de leerlingen zijn en blijven. Dat je alle leerlingen in je aandachtsveld hebt en kunt houden. Een eerste vermogen om dit contact te maken met je groep is het ‘gericht zijn op de ander’.
Het centrum van je aandacht is bij anderen, de leerlingen.
Of iemand ‘gericht is op de ander’ of ‘gericht is op zichzelf’ is onder meer te zien aan de ogen. Is de aandacht bij de ander, dan glanzen de ogen. Iemand die met de aandacht bij zichzelf is, heeft doffere ogen. Gericht zijn op de ander is ook te zien aan het lichaam, doordat het wat meer naar voren komt.
Een tweede vermogen is perifere aandacht. Daarmee bedoelen we dat je aandacht op meer plaatsen en bij meer signalen tegelijkertijd is. Sommige leraars richten zich voortdurend naar één kant van een groep. Ze
hebben een ‘focus-waarneming’.
Een leraar heeft om een hele groep in zijn aandachtsveld te krijgen en te houden een perifere waarneming nodig: zien en horen tot aan de grenzen van het waarneembare. Focus is als het ware een op één brandpunt gerichte aandacht. Perifeer gerichte aandacht heeft – bij wijze van spreken – de vorm van een cirkel: een wijde, naar buiten gerichte aandacht.

Stopgedrag

Een van de basisvaardigheden van leerkrachten om kleine conflictjes en pogingen tot ongepast gedrag effectief aan te pakken om daarmee groter onheil te voorkomen, is stopgedrag. Stopgedrag is het kunnen stoppen van beginnende storing. Het is de vaardigheid om beginnend rumoer op te merken en op een gepaste manier en onopvallende manier te doen stoppen.
Je kent dat wel: Leerlingen beginnen zich te vervelen en zoeken verstrooiing in andere bezigheden. Praten met de buren scoort daarin heel hoog. Geroezemoes en ander licht illegaal gedrag heeft de neiging toe te nemen als er niets corrigerends gebeurt. Wanneer één brief de kans krijgt te circuleren, zullen er
gauw nieuwe worden toegevoegd. Ook al escaleert het ongewenst gedrag niet, toch is het van belang die éénling te corrigeren. De ervaring van de leerlingen dat je hen voortdurend ziet en op hen let
zal preventief werken.

Wat moet je doen? Vier tips:

  1. De beginners opmerken. . Vooral bij beginnende leerkrachten en studenten blijkt het waarnemen van het begin van ongewenst gedrag erg moeilijk. Het wordt vaak gewoon niet gezien. De verklaring hiervoor is dat beginners meestal meer gespannen voor de klas staan. Gespannen mensen vernauwen hun blikveld; ze kunnen hun aandacht niet spreiden. Ze bewegen weinig en kijken soms alleen naar de leerlingen die pal voor hen zitten. Het wordt uiteraard wel erg verleidelijk voor de ‘verwaarloosde’ leerlingen om zichzelf bezig te gaan houden. De oplossing is dat gespannen beginners zichzelf dwingen om toch rond te kijken.
  2. Het gedrag echt doen stoppen. Je moet zo reageren dat het storend gedrag effectief stopt. Een belangrijke tip is dat je dreigen of waarschuwen moet proberen te vermijden. Dreigen is als het ware een erkenning dat je eis om te stoppen ook opgevolgd kan worden.
  3. Je gedrag moet ook aangepast zijn. Een stevige uitbrander voor een leerling die voor de eerste keer zijn kauwgom vergeten was uit de mond te doen, is ‘niet op maat’.
  4. Bewust aandacht besteden aan je lichaamstaal. Een uitstraling van vastberadenheid werkt bijvoorbeeld uitstekend. Even streng aankijken heeft vaak meer effect dan een verbale waarschuwing. Het voordeel van dit non-verbaal stopgedrag is dat je je les niet hoeft te onderbreken. Wanneer non-
    verbaal stopgedrag niet werkt, moet je overgaan naar een krachtiger middel.
    Het is als het ware een soort ladder die begint bij viendelijke, milde vormen van correctie en eindigt bij de krachtigste. Het repertoire aan de krachtige kant bestaat uit bijvoorbeeld een stevige klap op tafel, een donderpreek of straf.
Stopgedrag gebeurt zoveel mogelijk non-verbaal. Als het nodig is, kan je dat ook verbaal doen. Dan is, wat hieronder staat, een goede volgorde:

Gewoontegedrag creëren

Een situatie: Mevrouw Sioen komt de klas binnen. Het wordt onmiddellijk stil en de
leerlingen hebben hun agenda al klaar liggen. Mevrouw Sioen begroet de klas, vertelt kort wat het onderwerp van deze les is en schrijft het lesthema op het bord. De leerlingen schrijven wat op het bord staat in hun agenda. Dan steken ze hun agenda in hun boekentassen. Mevrouw Sioen kijkt rond en wacht tot iedereen zijn agenda heeft ingevuld. Ziezo, nu kan ze starten.

Dit gedrag van de klas, dat we gewoontegedrag noemen, is er niet zomaar gekomen. Mevrouw Sioen is daar de eerste lessen heel bewust mee bezig geweest. De eerste les had ze duidelijk verteld hoe ze wilde dat de lessen zouden starten (zie wat-hoe-en-waarom-model).

De tweede les herhaalde ze dat nog een keer terwijl de leerlingen hun agenda inschreven. ‘Als jullie klaar zijn, mag je in alle stilte je agenda opbergen’. Goed gewoontegedrag ontstaat immers door oefening en herhaling.

Tijdens een les eind september merkt ze dat de klas het minder nauw neemt met de afspraken. Terwijl ze het lesonderwerp op het bord schrijft, is er heel wat gepraat in de klas. Ze draait zich om, kijkt de klas aan en vraagt: ‘Wat zijn hier de afspraken?’. De klas wordt weer stil.
Mevrouw Sioen weet dat ze waakzaam moet zijn zodat het gewoontegedrag gehandhaafd wordt.
Ervaren leraars weten goed welk gewoontegedrag ze willen creëren en ze weten hoe gewoontegedrag ontstaat. Gewoontegedrag is zowel voor de leraar als de leerlingen belangrijk. Het creëert een grote voorspelbaarheid en een grote veiligheid. Ook leerlingen vinden dat, alhoewel ze dat niet uitdrukken, prettig.
Kernideeën zijn:
– Gewoontegedrag ontwikkel je vanaf de eerste les
– Gewoontegedrag moet je bewust ‘uitspreken’
– Gewoontegedrag ontstaat door oefening
– Gewoontegedrag moet worden gehandhaafd
Bron: http://www.sports-media.be/links/klasmanagement.pdf

Klasmanagement

klasmanagement

Zelfregulatie met de leerdoelenladder

Zelfregulatie is een veelomvattend begrip wat niet altijd makkelijk is om in lagere scholen vorm te geven. Een mogelijk manier is de manier hieronder waarbij je leren zichtbaar maakt op de leerdoelenladder.

zelfregulatie taal zelfregulatie ladder rekenen

bron: Pinterest – Mariette Kuipers

De Klasraad

Een klasraad inroepen in je klas is ongelooflijk interessant!
De kinderen krijgen hierdoor méér inspraak in je klas, hebben meer ‘vat’ op wat ze leren en dagen zichzelf en elkaar uit. In de loop van de week kunnen kinderen zichzelf aanmelden door hun naam op te geven bij “pluim – duim – idee”. De weekverantwoordelijke controleert door de week wie er iets wil vertellen en stelt een planning op en leidt de klasraad.

Wat is dat een klasraad?
Een klasraad is een vast moment waarbij kinderen kunnen vermelden wat ze goed vonden in de week. (Ik vond het fijn dat Aaron mij deze week hielp toen ik van de trap tuimelde.)

Wat ze niet zo goed vonden.
(Ik vond het niet fijn dat Els mijn boekentas verstopte. Waarom deed je dat?)    
=> Misschien vinden kinderen het wel belangrijk om hier een afspraak van te maken
(=> we blijven van elkaars spullen af…)

Welke ideeën de kinderen nog hebben.
Bvb. “Meester, wij gaan elk jaar schaatsen met de school. Eigenlijk willen wij wel eens graag gaan skiën op een indoorpiste.” OF “meester, dit zou ik graag willen leren”…

Belangrijk bij deze ideeën is dat de kinderen deze zelf gaan proberen uit te voeren. Uiteraard moeten ze geen bus regelen, maar ze kunnen wel eens nadenken over de kostprijs, hoe lang ze onderweg zouden zijn, of het financieel haalbaar is. Misschien kunnen ze alvast toestemming gaan vragen bij de directie,…

Je voelt het al, kinderen krijgen zin voor initiatief door een klasraad. Meer nog, ze leren er ècht mee! Ik ben er zelfs van overtuigd, dat zo’n uitdagingen die in de klasraad komen – je kinderen voor de rest van hun leven zullen onthouden. Ah ja, nog wel een belangrijk puntje: je hebt als leerkracht wel altijd VETO-recht… Mocht de ideeën dan toch de pan uitswingen…

Hieronder kan je ook nog verschillende kaartjes downloaden – waarbij de kinderen hun naam kunnen leggen.
pluim idee duim

Wie zet ik waar in mijn klas?

Wil je graag een optimale klassfeer? En wil je dat je leerlingen de les zo weinig mogelijk storen? Beslis dan zelf als leraar wie waar zit in de klas. 5 tips om die keuze te maken.

1. Kies zelf de plaatsen van leerlingen

Kiezen leerlingen hun eigen plek in de klas? Dan is er 2 keer zoveel kans dat je leerlingen de les storen. Wijs je minder sterke leerlingen een plaats toe? Dan presteren de leerlingen 30 procent beter. Sterke leerlingen presteren even goed. Plaats je leerlingen niet willekeurig of alfabetisch. Kijk wel naar wie je leerling is, wat zijn talenten zijn en wat hij nodig heeft. Herschik op basis daarvan je klas.

Twee vrienden fluisteren met elkaar in de klas

2. Zet leerlingen die elkaar niet leuk vinden in elkaars buurt

Plaats je leerlingen die een hekel hebben aan elkaar zo ver mogelijk uit elkaar? Niet doen, zegt psycholoog Yvonne van den Berg. Zij zette leerlingen die elkaar niet leuk vonden, dichter in elkaars buurt. Niet naast elkaar: er zat minstens een neutrale leerling tussen. Enkele maanden later vonden leerlingen die klasgenoot niet meer onaardig maar gemiddeld leuk. “Wacht geen maanden voor je de klasindeling verandert”, raadt de onderzoeker aan. “Doe dit voor de leerlingen allerlei extra redenen vinden om elkaar nog onaardiger te vinden.”

3. Geef ruimte

Hoe meer afstand tussen de leerling en zijn buurman, hoe minder hij de les stoort. Bovendien blijft de leerling beter gefocust omdat je als leraar meer tijd investeert in lesgeven en positieve feedback.

4. Zet jongens en meisjes door elkaar

Laat vriendinnen samenwerken aan een taak en ze presteren beter. Werken jongens samen met een goede vriend? Dan halen ze mindere resultaten. Zet jongens en meisjes naast elkaar, en ze letten beter op.

5. Maak motivatie en inzicht besmettelijk

Brent is gemakkelijk afgeleid. Zet hem naast Daan die altijd goed oplet en Brent zal ook minder afgeleid zijn. En zet wiskundeknobbel Jana naast knutseltalent Emma. Ze helpen elkaar en zo wordt Emma beter in wiskunde en Jana in knutselen.

Klasse.be – Li’s Verheyden