Praatprikkels – Doorvraagkaartjes

Het is leuk en belangrijk om met kinderen te praten. Dus stel je vragen als ‘hoe was het op school vandaag?’ of ‘wat heb je dit weekend gedaan?’. Helaas blijken deze lang niet altijd prikkelend genoeg om tot een goed gesprek te komen. Een gesprek dat echt ergens over gaat, diepgang heeft, een filosofisch gesprek bijvoorbeeld.

Daarom zijn de Praatprikkels ontwikkeld. Praatprikkels zijn kaartjes met daarop een filosofische vraag en bieden zo een laagdrempelige manier om met te filosoferen met kinderen. Je pakt ze er zo even bij in de kring of thuis aan tafel. Je trekt een kaartje en het gesprek kan beginnen.
Praatprikkel voorbeeldElke vraag kan meerdere filosofische thema’s oproepen zoals waarheid, tijd, vriendschap, identiteit, gelijkheid, vrijheid en nog veel meer. Het maakt niet uit bij welk thema het gesprek uitkomt. Elk kaartje bevat een illustratie die de vraag ondersteunt en vaak ook al aan het denken zet.

Het enige wat de volwassene moet doen is de kinderen zo lang mogelijk stimuleren om verder te denken door hun antwoorden te bevragen, bijvoorbeeld met een van de vragen die op de achterkant van de kaartjes staan. Op www.filosofiejuf.nl/downloads zijn bovendien doorvraagkaartjes te downloaden om te printen, uit te knippen en eventueel op karton te plakken of lamineren.

Je kan ze ook hier downloaden!

Groepsrollen

Leerlingen kunnen tijdens het groepswerk rollen krijgen. Ieder groepslid wordt zodoende verantwoordelijk voor een eigen taak. Dit structureert de bijdragen van groepsleden en maakt de kans dat een lid ‘meelift’ op de inspanningen van de andere groepsleden aanmerkelijk kleiner.

Schermafbeelding 2015-03-14 om 12.38.34 Schermafbeelding 2015-03-14 om 12.38.54

Kortom, er zijn veel rollen en bijbehorende taken te verzinnen. Welke rollen met welke taken worden ingezet hangt sterk af van het soort opdracht.

In elk geval moet gelden

  • Er is sprake van positieve wederzijdse afhankelijkheid.
  • De opdracht is zo geformuleerd dat leerlingen elkaar nodig hebben voor een
    goed resultaat.
  • Individuele aanspreekbaarheid.
  • Elk lid van de groep is aanspreekbaar op de eigen inbreng en op het
    groepsresultaat.
  • Er is sprake van directe interactie. De opdracht nodigt uit tot samenwerken en de opstelling is zodanig dat het de interactie bevordert.
  • Er wordt een beroep gedaan op sociaalcommunicatieve vaardigheden.
  • De noodzakelijke sociaalcommunicatieve vaardigheden zijn of worden expliciet
    aangeleerd en nabesproken.
  • Er is aandacht voor het groepsproces.
  • De samenwerkingsopdracht wordt nabesproken, zowel wat de inhoud betreft als
    het proces van samenwerken.

Drie stappen interview

Vaak moeten leerlingen veel samen doen maar hoe goed luisteren leerlingen naar elkaar? Deze werkvorm zorgt voor goed luisteren.

Werkwijze

  • Eerst worden er groepen van vier gevormd. Binnen elke groep worden de leerlingen genummerd als A, B, C en D. Hierna wordt de vraag aan de groepen gesteld. Dat kan een meningsvormende vraag zijn maar ook een vraag over behandelde leerstof.
  • De rest gaat als volgt: A ondervraagt B en C ondervraagt D. Hierna wordt het omgekeerde gedaan, B ondervraagt A en D doet dat bij C.
  • Hierna geeft A weer wat B heeft gezegd of uitgelegd en daarna doet B dat van A. Voor C en D geldt hetzelfde.
  • Daarna vindt een rapportage plaats waarna eventueel een klassendiscussie kan plaatsvinden.

    Deze werkvorm kan heel nuttig zijn als je wilt dat leerlingen bepaalde vaardigheden van elkaar leren. Een vraag zou kunnen zijn: Bevraag elkaar hoe je deze toets hebt voorbereid.

Expertgroepjes

Deze werkvorm is zeer geschikt als er veel informatie moet worden verwerkt en er een behoorlijk ingewikkelde opdracht is gegeven.

Werkwijze

  • Er is een centrale vraag of opdracht die meestal door de leerkracht wordt gesteld. De docent verdeelt deze complexe opdracht in net zo veel goede deelvragen/opdrachten als er nodig zijn voor elke groep.
  • De individuele leden van elke groep beantwoorden hun eigen deelopdracht. Zij zijn nu de expert voor dat deel van de opdracht binnen hun groep.
  • De expert presenteert nu zijn kennis aan de andere leden van de groep. Dit herhaalt zich voor de andere experts. Hierna is de hele groep expert geworden voor de gehele opdracht. De leerkracht controleert door willekeurige leden van verschillende groepen vragen te stellen.

    Variatie

    Een variant hierop is dat uit alle groepen de experts van dezelfde deelvraag eerst bij elkaar gaan zitten. Gezamenlijk tot een uitkomst komen en daarna weer in hun eigen groep gaan zitten waarna de uitwisseling weer op gang komt.

Genummerde hoofden tesamen

Werkwijze

  • Bij deze werkvorm krijgen alle leden van de groep een nummer of geven zich zelf een nummer. Hierna geeft de leerkracht de opdracht. Deze opdracht duurt bij deze werkvorm vaak wat langer maar de opdracht moet nog wel binnen het lesuur gedaan kunnen worden. De leerkracht geeft van tevoren aan dat een door de leerkracht aan te wijzen groepslid rapporteert over de opdracht.
  • De genummerde hoofden moeten nu eerst individueel aan het werk met de opdracht. Ze vergelijken hun antwoorden met elkaar en geven argumenten om tot een gezamenlijk antwoord te komen.
  • De leerkracht noemt nu de nummers op die betrokken worden bij de nabespreking. Elke leerling met het genoemde nummer geeft uitleg. Andere genoemde leerlingen mogen de eerste aanvullen.

Check-in duo’s

Deze werkvorm is zeer geschikt als je als docent snel de antwoorden wilt controleren op vragen waarbij maar één antwoord goed is. Bijvoorbeeld meerkeuzevragen of uitwerkingen van oefensommen.

Werkwijze

  1. De eerste stap is individueel. Elke leerling voert de opdracht of opdrachten individueel uit.
  2. De tweede stap is check-in-duo’s. Elke leerling vergelijkt zijn antwoord(en) met die van een andere leerling. Mochten er verschillen zijn in hun antwoorden dan wordt er gezamenlijk naar het juiste antwoord gezocht.
  3. Eventueel vindt deze stap nog eens plaats met een ander duo.
  4. Daarna de laatste stap, de check-in-de-klas. Hierbij worden alleen die vragen beantwoord waarover binnen de duo’s geen overeenstemming is bereikt. De andere leerlingen worden daarbij ook aangesproken.

Denken – delen – uitwisselen

  1. Denken: de leerling krijgt een vraag van de leerkracht of moet een som oplossen of een begrip beschrijven. De leerlingen krijgen elk enige tijd om daar over na te denken.
  2. Delen: nu vertellen de leerlingen elkaar wat hun antwoord of oplossing is. Ze kunnen met elkaar vergelijken en eventueel hun oplossing of antwoord bijstellen.
  3. Uitwisselen: nu worden door de leerkracht verschillende leerlingen aangewezen om hun antwoord te geven of hun oplossing op het bord te zetten. Aan de andere leerlingen wordt regelmatig om commentaar gevraagd.

Puzzelen om een groep te maken

Werkwijze

Aan het begin van de opdracht kiezen leerlingen een puzzelstuk uit de doos en zoeken de bijbehorende stukken erbij. Die groep bestudeert wat er opstaat en gaat bedenken hoe ze hun onderwerp kort kunnen presenteren.

Voorbeeld

Bij het begin van een schooljaar moet je de leerlingen altijd veel vertellen. Je maakt grote kaarten waarop je de regels schrijft die voor jouw vak gelden, de spullen die ze nodig hebben, de veiligheidseisen, wat het vak inhoudt enzovoort. Voor elk onderdeel één kaart. Daarna knip je die kaarten in een aantal stukken, bijvoorbeeld vier, waardoor je een puzzel krijgt. Zie verder ‘werkwijze’.

Variatie

Alternatief is om de leerlingen eerst zelf de kaarten te laten maken en de puzzel te vormen waarna het bovenstaande ‘spel’ kan starten.

Kaarten over een onderwerp bij elkaar zoeken

Om een klas bij een bepaald onderwerp in groepjes te verdelen en ze tegelijkertijd te activeren kun je kaarten gebruiken. Maak een totaal aantal kaarten dat gelijk is aan het aantal leerlingen in een klas. Maak sets van kaarten die bij elkaar horen. Elke set bij elkaar horende kaarten heeft iets gemeenschappelijks. Het aantal kaarten dat bij elkaar hoort bepaalt de grootte van de groep.

Werkwijze

Iedere leerling krijgt aan het begin van de opdracht een kaart. De leerlingen gaan op zoek naar de leerlingen met de bijbehorende kaarten.

Voorbeeld

Een voorbeeld uit de wiskunde. Als het onderwerp ruimtefiguren is, dan is op elk kaartje een ruimtefiguur te vinden. Elke groep heeft een eigen figuur. Als de groep is gevormd kunnen ze daarna hun figuur gaan benoemen en eigenschappen gaan opzoeken. De docent kan aan elke groep vragen wat ze van hun figuur af weten.

Kleuren bepalen de groep

Als leerkracht wil je niet dat de leerlingen altijd in dezelfde groepssamenstelling zitten. Soms stel je bewust andere groepen samen omdat de leerlingen aanvullende vaardigheden hebben. Soms wil je alleen maar dat de groepen eens willekeurig samen gesteld worden. In dat laatste geval kun je het volgende doen.

Werkwijze
Neem gekleurde kaartjes. Van elke kleur zoveel als de groep groot moet zijn. Het totale aantal kaartjes is gelijk aan het aantal leerlingen in de klas. Bij binnenkomst laat je elke leerling een kaart uit de zak pakken. Daarna gaan die leerlingen die dezelfde kleur hebben bij elkaar in groepen zitten.