Om de beurt

1. De kinderen vormen tweetallen.
2. De leerkracht stelt een vraag met meerdere korte antwoordmogelijkheden.
3. De kinderen geven om de beurt een antwoord.
4. Een aantal kinderen mogen hun antwoorden met de rest van de klas delen.

Geschikt voor:
1. Open vragen met veel korte antwoorden
2. Overeenkomsten en verschillen, oplossingen
3. Taal, rekenen, zaakvakken, creatieve vakken.

 Pak om de beurt een letter en maak er een woord mee.
 Een woordketting maken.
 Samen lezen: om de beurt een zin of een stukje lezen.
 Samen een verhaal bedenken: om de beurt een zin.
 Voorwerpen noemen doe meer dan 1000 kg wegen.
 Zo veel mogelijk sommen met uitkomst 16.
 Zo veel mogelijk manieren om van A naar B te gaan (plattegrond).
 Soorten noemen.
 Overeenkomsten/verschillen.
 Oorzaken/gevolgen.
 Kenmerken noemen.